woensdag 6 april 2011

Onderwijs: probleem en oplossing (deel 5)

DEEL 5

Vervolg op de eerdere delen 1 (Visie op leren), 2 (Oplossing problemen onderwijs), 3 (Snel ingrijpen) en 4 (Titulatuur in het onderwijs), waarin mijn visie op onderwijs, de oplossing van de problemen, de noodzaak tot snel ingrijpen en de onzinnigheid van de gebruikte titels binnen het onderwijs zijn beschreven.

Het zal de lezer inmiddels helder zijn, na de voorgaande delen, dat ik ingrijpende maatregelen in het onderwijs(-systeem) voorsta. In deze bijdrage wil ik een vergaand voorstel lanceren om het onderwijs in Nederland weer op niveau te brengen en de waanzin rond de regulatie van onderwijs zoals we bijvoorbeeld ook zien binnen de gezondheidszorg, van ‘staatswege’ als vorm van kartelvorming te beëindigen.

Wederrechtelijke bevoordeling ‘staats’-onderwijs

Als we het huidige systeem bekijken zijn er onderwijsinstellingen die door de staat worden gesubsidieerd, het reguliere onderwijs, en het particuliere niet-gesubsideerde onderwijs. Dankzij het ‘bekostigingssysteem’ blijven de zogenaamde gesubsidieerde onderwijsinstellingen ‘in leven’ ongeacht het niveau van het geleverde onderwijs. Er bestaat dan wel een zogenaamde ‘accreditatie’ maar dat betreft alleen de organisatie, niet de onderwijsinhoud. Hierbij kijkt men onder anderen alleen naar instroom en uitstroom, niet naar niveau.

Studenten die hun eigen onderwijs niet kunnen betalen, het grootste deel van de studenten, zijn verplicht gebruik te maken van regulier onderwijs met bekostiging. Zij moeten daardoor een keuze maken uit het ‘aanbod’ van reguliere onderwijsinstellingen en lopen daarmee het, over het algemeen andere en aanvullende, aanbod van particuliere onderwijsinstellingen mis. In de basis wordt hiermee, voor het overgrote aantal studenten, alvast een voorselectie gemaakt ten aanzien van de studiekeuzen die hen ter beschikking staan. Doordat studenten hierdoor beperkt worden in hun keuze en toch willen doorstuderen, kiezen zij voor studies die in mindere mate aansluiten bij hun behoefte en zijn daarmee vaak minder gemotiveerd tijdens die studie. Daarnaast ontstaat het bekende tweede en derdekans onderwijscircuit, het studieaanbod dat pas van toepassing is en bereikbaar wordt als de student zoveel inkomen verkrijgt dat een deel daarvan in een studie gestoken kan worden waar de eigen belangstelling naar uitgaat ongeacht eventuele bekostiging.

Het is, in mijn visie, noodzakelijk de van staatswege georganiseerde ‘kartel-vorming’ los te laten. Onderwijsinstellingen zouden, zoals in Amerika, de mogelijkheid moeten hebben alle studenten toe te laten, ongeacht de wijze van betaling. Gesubsidieerd onderwijs komt hiermee geheel te vervallen en daarmee valt ook de bevoordeling van een beperkte groep onderwijsinstellingen weg.

Dat hiermee gelijktijdig voor elke onderwijsaanbieder de weg naar accreditatie open staat mag helder zijn. De garantie dat het geleverde onderwijs op juiste wijze is samengesteld en de continuïteit is gewaarborgd wordt dan geleverd door de organisatorische accreditatie.

Elke onderwijsinstelling zou het mogelijk moeten zijn, zowel studenten met subsidie/bekostiging, in wezen een studiebeurs van de overheid, als studenten die op andere wijze hun studie bekostigen, uit eigen middelen of via een beurs van bijvoorbeeld een bedrijf of instelling, toe te laten.

Deze werkwijze resulteert er in dat een onderwijsinstelling die een (te) laag niveau aanbiedt of niet voldoet aan de wens/behoefte van de maatschappij in het algemeen of studenten in het bijzonder, uitsluitend gesubsidieerde studenten zal kunnen inschrijven. Daarnaast zal een onderwijsinstelling die wel aan de wens/behoefte van de maatschappij en de student voldoet, naast gesubsidieerde studenten ook veel toeloop hebben van ‘particuliere’ studenten en daarmee veel meer studenten kunnen inschrijven.

Een simpele vorm van inhoudelijke accreditatie, op niveau, aanbod en andere onderwijsgerelateerde zaken, kan openbaar verlopen via internet alwaar studenten en afnemers van studenten, bedrijven en instellingen, aan kunnen geven in welke mate zij tevreden zijn over het geleverde onderwijs, het eindniveau en het niveau van afgestudeerden. Gevolg zal ongetwijfeld zijn, dat er een gezonde concurrentie ontstaat die vanzelf het niveau van het geboden onderwijs verhoogd en er in resulteert dat onderwijsinstellingen die niet voldoen niet geforceerd door de overheid in stand worden gehouden maar gaan verdwijnen. Marktwerking heet dat.

Dankzij de eerder voorgestelde ‘knipkaart voor onderwijs bekostigd door de overheid’ is dit systeem eenvoudig invoerbaar en uitvoerbaar. De huidige gereguleerde onderwijsinstellingen moeten dan de concurrentieslag aangaan met de huidige particuliere onderwijsinstellingen, die binnen dit systeem gewoon allemaal onderwijsinstellingen zijn, waardoor uiteindelijk de niveaus verbeteren.

Met behulp van de ‘knipkaart’ kan elke Nederlander ongeacht de onderwijsinstelling of opleiding die hij verkiest, aanspraak maken op een vastgesteld aantal onderwijsjaren. Zoals nu elke student de mogelijkheid heeft om na het voortgezet onderwijs van 4 a 5 jaar aanvullend 5 jaar verder te studeren, zou in het door mij voorgestelde systeem elke Nederlander na afloop van de Primary School de beschikking krijgen over een ‘knipkaart’ waarmee bijvoorbeeld 9 jaar vervolg onderwijs kan worden gevolg, op eenzelfde wijze bekostigd als het huidige voortgezet en hbo-/universitair-onderwijs. Op welke wijze, met welke studies en bij welke onderwijsinstelling, de ‘knipkaart’ wordt gebruikt is daarbij absoluut niet van belang. Een student kan kiezen voor 4 jaar Secondary School en daarna, om in de oude termen te blijven spreken, desgewenst 5 jaar hbo of universiteit volgen maar kan er ook voor kiezen om na 4 jaar Secondary School een geheel andere opleiding die op dit moment nog niet beschikbaar is bij reguliere opleiders te volgen. Uiteindelijk is toch het einddoel, dat elke student die opleiding kan volgen die bij hem/haar past en die hem/haar wellicht een mogelijkheid tot het verkrijgen van eigen inkomen biedt. Dat de vraag van de maatschappij daarin en rol speelt mag helder zijn.

Door nu, gelijktijdig met het in werking treden van deze regelingen, onderwijsinstellingen de mogelijkheid te bieden om opleidingen aan te bieden waarvoor vanuit de maatschappij belangstelling bestaat, zonder dat de overheid hieraan onzinnige beperkingen oplegt, ontstaat gelijktijdig de kans dat meer bezitters van een ‘knipkaart’ voor hen passend onderwijs kunnen vinden en door studeren.

Overigens moet daarbij ook de zotte bekostigingswijze vanuit de overheid verdwijnen. Nu is het zo, dat een door de overheid gesubsidieerde onderwijsinstelling pas het jaar nadat een student de studie begint, die student daadwerkelijk bekostigt krijgt. Bekostiging van een startende student moet uiteraard direct in het jaar waarin deze start ook worden betaald.

Daarnaast kent de overheid het systeem dat als de student langer dan bijvoorbeeld 5 jaar, in het HBO, over een studie doet, een steeds hoger deel van de ontvangen bekostiging door de onderwijsinstelling moet worden terugbetaald. Ook dit is direct opgelost met de ‘knipkaart’. Doe je langer over het onderwijs dan je knipkaart aan studietijd-ruimte heeft, dan ben je gedwongen na het opraken van je knipkaart zelf de kosten te dragen, wat nu particulier heet, ofwel via een betaling uit eigen middelen ofwel door het zoeken van een sponsor in de vorm van een beursverschaffend bedrijf of instelling.

Een dergelijke aanpak zal enorm stimulerend werken om zo snel mogelijk, binnen de normale tijd, een studie te doorlopen om zo eventueel ruimte, op de knipkaart, over te houden voor meer of ander onderwijs. In tegenstelling tot het huidige systeem is hierin de beloning direct beschikbaar: korter over je studie doen laat studietijd-ruimte over op je knipkaart om elders/anders te besteden aan onderwijs.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten